slag

„slag“: zelfstandig naamwoord

[slɑx]zelfstandig naamwoord | Substantiv subst

(Für mehr Details die Übersetzung anklicken/antippen)

Beispiele

alle slagenmeervoud | Plural pl halen

alle Stichemeervoud | Plural pl bekommen

alle slagenmeervoud | Plural pl halen
vrije slag sport | SportSPORT

Freistilmannelijk | Maskulinum, männlich m

vrije slag sport | SportSPORT
geen slag doen (of | oderod uitvoeren)

keinen Handschlag tun

geen slag doen (of | oderod uitvoeren)
de slag te pakken hebben

den Dreh heraushaben

de slag te pakken hebben
zijn slag slaan figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig

seinen Schnitt machen figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig

zijn slag slaan figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig
een slag slaan naar figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig

einfach raten figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig

een slag slaan naar figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig
aan de slag gaan

an die Arbeit gehen

aan de slag gaan
een slag in de lucht figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig

ein Schlag ins Wasser figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig

een slag in de lucht figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig
met één slag

auf einen Schlag (of | oderod Streich)

met één slag
op slag dood

auf der Stelle tot

op slag dood
zonder slag of stoot

ohne Mühe

ohne jede Gegenwehr

zonder slag of stoot

Beispiele ausblendenBeispiele anzeigen

[slɑx]onzijdig | Neutrum, sächlich n

(Für mehr Details die Übersetzung anklicken/antippen)

Beispiele

liedenmeervoud | Plural pl van dat slag

Leutemeervoud | Plural pl dieses Schlages

liedenmeervoud | Plural pl van dat slag
met de Franse slag

keine direkte Übersetzung nicht sehr gründlich, nachlässig

met de Franse slag