band

„band“: zelfstandig naamwoord

zelfstandig naamwoord | Substantiv subst

(Für mehr Details die Übersetzung anklicken/antippen)

Bandonzijdig | Neutrum, sächlich n
band

band
(Ein-)Bandmannelijk | Maskulinum, männlich m Buch
band

band
Reifenmannelijk | Maskulinum, männlich m Fahrradet cetera, enzovoort(s) | et cetera, und so weiter etc
band auto | AutoAUTO

band auto | AutoAUTO
(Video-, Ton-)Bandonzijdig | Neutrum, sächlich n
band

band
Bundmannelijk | Maskulinum, männlich m Kleidung
band

band
Bindevrouwelijk | Femininum, weiblich f
band

band
Bindungvrouwelijk | Femininum, weiblich f
band

band
Bandevrouwelijk | Femininum, weiblich f Billard
band

band

Beispiele

lopende band

Fließbandonzijdig | Neutrum, sächlich n

lopende band
aan de lopende band

am laufenden Band

aan de lopende band
werkonzijdig | Neutrum, sächlich n aan de lopende band

ook | aucha. Fließarbeitvrouwelijk | Femininum, weiblich f

werkonzijdig | Neutrum, sächlich n aan de lopende band
een lekke band hebben

eine Reifenpanne haben

een lekke band hebben
een lekke band hebben omgangstaal | umgangssprachlichumg

einen Platten haben omgangstaal | umgangssprachlichumg

een lekke band hebben omgangstaal | umgangssprachlichumg
een band (ver)wisselen

einen Reifen wechseln

een band (ver)wisselen
aan banden leggen

eindämmen, Zügelmannelijk meervoud | Maskulinum Plural mpl anlegen (datief, 3e naamval | Dativdat)

aan banden leggen
door de band

durch die Bank

door de band
op de band opnemen

auf Band aufnehmen

op de band opnemen
uit de band springen

außer Rand und Band geraten

über die Stränge schlagen

uit de band springen

Beispiele ausblendenBeispiele anzeigen

[bɛnt]zelfstandig naamwoord | Substantiv subst

(Für mehr Details die Übersetzung anklicken/antippen)

Bandvrouwelijk | Femininum, weiblich f
band muziek | MusikMUS

band muziek | MusikMUS