boom

"boom" Deutsch Übersetzung

„boom“: zelfstandig naamwoord

zelfstandig naamwoord | Substantiv subst <bomen>

(Für mehr Details die Übersetzung anklicken/antippen)

Beispiele

de boom der kennis

der Baum der Erkenntnis

de boom der kennis
door de bomen het bos niet zien

den Wald vor lauter Bäumen nicht sehen

door de bomen het bos niet zien
een boom opzetten over iets omgangstaal | umgangssprachlichumg

iets | etwasetwas ausführlich bereden,iets | etwas etwas lang und breit erörtern omgangstaal | umgangssprachlichumg

een boom opzetten over iets omgangstaal | umgangssprachlichumg
een boom van een vent

ein baumlanger Kerl

een boom van een vent
je kunt me de boom in! populair | populär, salopppop

du kannst mich mal! populair | populär, salopppop

je kunt me de boom in! populair | populär, salopppop

Beispiele ausblendenBeispiele anzeigen

[buːm]zelfstandig naamwoord | Substantiv subst <-s>

(Für mehr Details die Übersetzung anklicken/antippen)

de kat uit de boom kijken

mal sehen, wie der Hase läuft, erst (ein)mal abwarten figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig

de kat uit de boom kijken

in een boom klimmen

auf einen Baum klettern (of | oderod steigen)

in een boom klimmen