Niederländisch-Deutsch Übersetzung für "week"

"week" Deutsch Übersetzung

bijvoeglijk naamwoord | Adjektiv adj

(Für mehr Details die Übersetzung anklicken/antippen)

Beispiele

in de week zetten (of | oderod leggen)

einweichen

in de week zetten (of | oderod leggen)

zelfstandig naamwoord | Substantiv subst <weken>

(Für mehr Details die Übersetzung anklicken/antippen)

Beispiele

goede (of | oderod stille) week

Karwochevrouwelijk | Femininum, weiblich f

goede (of | oderod stille) week
door (of | oderod in) de week

werktags, wochentags

door (of | oderod in) de week
(vandaag) over een week

(heute) in einer Woche

(vandaag) over een week

onvoltooid verleden tijd | Imperfekt impf

(Für mehr Details die Übersetzung anklicken/antippen)

Karwochevrouwelijk | Femininum, weiblich f

stille week

een week terug

vor einer Woche

een week terug

een volle week

eine ganze Woche

een volle week

in een week tijd

in een week tijd

aankomende week

aankomende week

een week of zo

ook | aucha. etwa eine Woche

een week of zo