„rad“: bijvoeglijk naamwoord rad [rɑt]bijvoeglijk naamwoord | Adjektiv adj Übersicht aller Übersetzungen (Für mehr Details die Übersetzung anklicken/antippen) schnell, flink schnell, flink rad rad Beispiele een radde tong ein flinkes Mundwerk een radde tong
„rad“: onzijdig radonzijdig | Neutrum, sächlich n <-eren> Übersicht aller Übersetzungen (Für mehr Details die Übersetzung anklicken/antippen) Rad Radonzijdig | Neutrum, sächlich n rad rad Beispiele rad van avontuur Glücksradonzijdig | Neutrum, sächlich n rad van avontuur iemand een rad voor (de) ogen draaien figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig jemandem Sandmannelijk | Maskulinum, männlich m in die Augen streuen figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig iemand een rad voor (de) ogen draaien figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig