„overtrekken“: transitives Verb overtrekken [ˈoːv̊ər-]transitives Verb v/t Übersicht aller Übersetzungen (Für mehr Details die Übersetzung anklicken/antippen) durchpausen, hinüber-, herüberziehen (durch)pausen overtrekken overtrekken hinüber-, herüberziehen overtrekken overtrekken
„overtrekken“: transitives Verb overtrekken [-ˈtrɛk-]transitives Verb v/t <overtrekken> Übersicht aller Übersetzungen (Für mehr Details die Übersetzung anklicken/antippen) beziehen, überziehen beziehen, überziehenook | auch a. übertreiben overtrekken overtrekken „overtrekken“: intransitief/onovergankelijk werkwoord overtrekken [-ˈtrɛk-]intransitief/onovergankelijk werkwoord | intransitives Verb v/i <zijn hulpwerkwoord zijn | Hilfsverbzn> Übersicht aller Übersetzungen (Für mehr Details die Übersetzung anklicken/antippen) sich verziehen, vorüberziehen, vorbeiziehen sich verziehen, vorüberziehen, vorbeiziehen overtrekken overtrekken