„enkel“: bijvoeglijk naamwoord enkelbijvoeglijk naamwoord | Adjektiv adj Übersicht aller Übersetzungen (Für mehr Details die Übersetzung anklicken/antippen) einig, einzig, einzeln, einfach einig enkel enkel einzig enkel enkel einzeln enkel enkel einfach enkel enkel Beispiele enkelemeervoud | Plural pl einigemeervoud | Plural pl enkelemeervoud | Plural pl enkele reis einfache Fahrtvrouwelijk | Femininum, weiblich f enkele reis „enkel“: bijwoord enkelbijwoord | Adverb adv Übersicht aller Übersetzungen (Für mehr Details die Übersetzung anklicken/antippen) bloß, nur, lauter bloß, nur, lauter enkel enkel Beispiele enkel en alleen einzig und allein enkel en alleen „enkel“: onzijdig enkelonzijdig | Neutrum, sächlich n Übersicht aller Übersetzungen (Für mehr Details die Übersetzung anklicken/antippen) Einzel Einzelonzijdig | Neutrum, sächlich n enkel sport | SportSPORT enkel sport | SportSPORT
„enkel“: zelfstandig naamwoord enkelzelfstandig naamwoord | Substantiv subst <-s> Übersicht aller Übersetzungen (Für mehr Details die Übersetzung anklicken/antippen) Knöchel, Fußgelenk Knöchelmannelijk | Maskulinum, männlich m enkel Fußgelenkonzijdig | Neutrum, sächlich n enkel enkel